Oorlogskiekje: Difference between revisions

From The Arthur Conan Doyle Encyclopedia
No edit summary
 
(No difference)

Latest revision as of 22:54, 19 September 2020

Thomas Nelson & Sons (1915)
Thomas Nelson & Sons (1915)

Oorlogskiekje is the Dutch translation of the Arthur Conan Doyle's The Outlook on the War published by Thomas Nelson & Sons in 1915. The pamphlet was originally published on 24 october 1915 in The New York Times.

Translated from English to Dutch by Mr. W. de Veer.



Oorlogskiekje

Op 25 October 1915 genomen door

ARTHUR CONAN DOYLE.

De Hertog van Wellington laat zich ineen van zijn snedige, wijsgeerige “terzijdes,” zooals zij nu en dan in zijn zakelijke briefwisseling opduiken, uit, dat er door het Engelsche karakter een breede streep dolzinnigheid loopt. De term is misschien wat heel kras; dit neemt echter niet weg, dat onze beste vrienden in onze geestelijke verrichtingen een opmerkelijken zin voor het excentrieke hebben geconstateerd. Een van de eigenaardigste symptomen van deze neiging is een overmatig en zich op het verkeerde oogenblik uitsprekend gevoel van zichzelf-te veel zijn, dat weliswaar niet algemeen is, want wij hebben onze optimisten en zelfs onze opsnijders, maar van tijd tot tijd zóó hevig te keer gaat, dat de heele wereld er aan te pas komt en zich dan natuurlijk van onze omstandigheden en karakter een volkomen averechtsche voorstelling maakt. De geschiedschrijver zal het verschijnsel in alle phazen van onze nationale loopbaan aantreffen en ik vermoed dat reeds onze voorzaat, de oorspronkelijke, blauwachtig gekleurde wilde, zich, terwijl hij zijn uitgeholden boomstam langs onze kreken boomde, aan klaagliederen over de ontaarding van het ras te goed deed. Met de jaren heeft zich deze zucht meer en meer met ons vereenzelvigd en zoo staan wij dan in het huidig tijdsgewricht voor het bespottelijk schouwspel vaneen Groot-Brittanje, dat zich over haar staat van impotentie de handen wringt en in tranen wegsmelt.

Geen beter illustratie van deze nationale hebbelijkheid laat zich denken dan het contrast tusschen de Duitsche en Engelsche perscommentaren van de allerlaatste maanden. Indien men zich door het uiterlijk der dingen liet leiden, zou men, na het lezen dezer artikelen tot geen andere conclusie kunnen komen dan dat Duitschland, behalve dat zij de toekomst met vertrouwen tegemoet blikte, alle reden had om over het resultaat van haar optreden tegen Engeland gedurende het tijdvak dat achter ons ligt te jubelen, terwijl wij daarentegen aan de Britsche zijde een groote neerslachtigheid zouden hebben te constateeren, als bestond er niet de minste aanleiding om ons over iets door ons tot dusver inden oorlog gepraesteerd voldaan te voelen. Toch zijn wij in ons diepste binnenste even zeker van de overwinning als van het feit dat de zon morgen zal opgaan en nuchtere waarneming zal den beoefenaar der wereldhistorie moeten overtuigen, dat geen groote oorlog, waarin ons land ooit gewikkeld was, overeen tijdvak van gelijken duur zulke schitterende successen heeft opgeleverd als die door ons inde afgeloopen 14 maanden behaald. Onze moeilijkheden zijn die onzer Bondgenooten geweest. Onze overwinningen waren meerendeels ons eigen werk.

Wat wij tot stand brachten.

Ga eens na wat wij in deze korte spanne tijds hebben gedaan en vergelijk de uitkomst met den aanvang van welke onzer grootere oorlogen ook. In onzen oorlog tegen de Fransche Republiek duurde het bijna twee jaren na het begin der vijandelijkheden vóór Howe's overwinning ons een glimp van succes toekende. Inden grooten oorlog met Napoleon gingen eveneens twee jaren heen, vóór Trafalgar het gevaar vaneen invasie van de baan schoof en twaalf jaren van zeer afwisselende krijgskansen verliepen, vóór de zege eindelijk ons was. Laat ons nu den blik richten op de 14 maanden die thans achter ons liggen. In dit tijdsverloop hebben wij het geheele groote Duitsche Koloniale Rijk, op Oost-Afrika en een stuk van de Camerons na, geannexeerd. Dank zij het schitterend werk door onze Zeemacht geleverd hebben wijde Duitsche vlag, zoo die van de oorlogsvloot als die der koopvaardijvloot, van het oppervlak der wereldzee gevaagd. Wij hebben hare Marine met lamheid geslagen. Wij hebben hare ernstige submarineaanvallen weten af te slaan en hebben het zóó weten aan te leggen, dat inden loop des tijds onze krachten, naar verhouding, zijn toegenomen inplaats van verminderd. Wij hebben Zuid-Mesopotamië op de Turken veroverd. Wij hebben hun beraamde invasie van Egypte 'volkomen doen afdeinzen. Wij droegen het onze bij aan de redding van Parijs. Wij hebben, met Franschen en Belgischen bijstand, grootendeels met eigen inspanning, de opmarsch naar Calais gekeerd en hierbij aan de Duitschers een verlies toegebracht van meerdere honderdduizenden. Wij hebben door ons ingrijpen te Antwerpen ons deel gehad aan de uitredding van het Belgische leger. Ten slotte en van alles het voornaamste, hebben wij een enorm leger van vrijwilligers op den been gebracht, groot genoeg om de kansen tusschen de Europeesche legers te doen keeren en wij hebben onszelven met wonderbaarlijk aanpassingsvermogen herschapen inde groote fabriek en voorraadplaats voor de ammunitie der Bondgenooten. Ziedaar ons record; indien er iemand is die niet inziet, dat het wonderbaarlijk is, moet hij niet slechts pessimist zijn maar stekeblind.

Wat hebben wij hiertegenover aan de debetzijde te boeken? Ik stel mij voor, bij uitkomsten in het groot en niet bij bijzonderheden stil te staan. Waar schoten wij te kort? Inde heele wereld zou onze meest gestrenge beoordeelaar slechts op één punt de hand kunnen leggen—de Dardanellen. Maar hebben wij inderdaad échec inde Dardanellen geleden? Mij dunkt dat, ook al zou het ons nooit gelukken de Straat door te breken, de onderneming desondanks haar bestaan zou rechtvaardigen. Wij verloren 100,000 man. Hoeveel hebben hiertegenover de Turken verloren? Zeker niet minder. Wij hebben aan een groot deel van hun beste troepen de handen vol werk gegeven, troepen die anders tegen ons zouden hebben geageerd op de grenzen van Egypte, in Mesopotamië of tegen de Russen inde Caucasus. Jan Hamilton heeft aan Maxwell eenerzijds en aan Nixon anderzijds verademing gebracht. Maar het grootste van alle resultaten van de Dardanellen-onderneming is dit geweest: het heeft ons met Rusland één gemaakt, zooals niets anders zou hebben kunnen doen. Zij kan nu niet langer zeggen, dat wij alleen dachten aan de belangen van ons eigen Rijk. Wij hebben ons bloed vergoten en onze schepen veil gehad in onze pogingen om de poorten open te breken, die haar van de buitenwereld afsloten. Ook al zou van deze episode nooit meer overblijven dan de historische herinnering, zooals nu met de doorvaart in 1807 van Duckworth het geval is, dan nog zal dit groote resultaat moeten worden erkend.

Beteekenis van de Dardanellen-Expeditie.

Wij herhalen, de Dar danellen zullen althans één gevolg hebben van vitale beteekenis. Het is ons optreden daarginds en het gevaar dat het voor hun bondgenoot oplevert, die de Centrale Mogendheden noopten, zich naar het Zuiden te richten. Het onmiddelijk gevolg hiervan was dat een nieuwe gevechtslinie werd geopend, die voor de Duitschers op nieuwe legers en ammunitie te staan kwam. Het is het openen vaneen nieuwe ader ineen lichaam dat reeds aan het langzaam doodbloeden is. Wat kunnen zij ginds winnen? Wat practisch oogmerk kan hier worden bereikt, afgescheiden van wat hun megalomanie hun vaneen aanrukken op Indië voorspiegelt ? Slagen zij er in, Servië te over meesteren — het zal ons diep aan't hart gaan, maar het zal geene verandering brengen in den algemeenen oorlogstoestand, waar Servië immers een heelen tijd het zwaard inde scheede kon laten rusten. Wat zal er dan verder gebeuren? Zou het dan op Constantinopel kunnen losgaan, met een sterk leger der Gealliëerden, wel-verschanst, bij Salonika, op d'r rechtervleugel? Zouden de Turken veel voelen voor een leger van Bulgaren en andere erfvijanden binnen de muren van hun hoofdstad en dat ten koste van hun erf vrienden? En eens aangenomen dat het hiertoe komt — wat dan nog? Hoe zullen zij de Egyptische woestijn doorkomen en het op nemen tegen de kwart millioen mannen, die wij langs het Suez-Kanaal zouden kunnen opstellen? Van wat nut kan het hun zijn, zoo zij al sterk zijn in Klein-Azië, indien zij onderwijl, zoo aan de oost-als aan de westgrens, ineen staat van doodbloeden geraakt zijn en indien door het gebied van het eigen Rijk de steeds aanzwellende linie der Gealliëerden voorwaarts dringt—naar Berlijn? Hoe bedaarder men op deze fantastische gevaren kijkt, des temeer vervluchtigen zij tot droomgestalten der verbeelding. De baten die de Duitsche onderneming belooft af te werpen zijn irreëel en ver weg. De verliezen zijn direct en in het oog springend. En het is de druk door de Dardanellen uitgeoefend, die ze in het leven riep.

Maar, vragen wij, stellen de Dar danellen inderdaad een échec daar? Het is zeker wat erg vroeg, om tot zulk een oordeel te komen. Men heeft Winston Churchill hard gevallen om zijn zeggen, dat niet meer dan een paar mijlen tusschen ons en de overwinning lagen. Een meer vitzieke en bekrompen beoordeeling werd nimmer gehoord. Wat hij zeide was klaar als de dag en is nu nog even waar als toen. Had hij gezegd "een paar weken," of zelfs "een paar maanden," men zou het zich kunnen verklaren, dat hij ervoor op de vingers getikt werd. Maar hij sprak van mijlen en de juistheid zijner woorden kan niet worden gewraakt. Wat hij meende te zeggen — en wat hij inderdaad duidelijk genoeg zeide — was dat, indien wijde zege behaalden, de vruchten daarvan niet aan ons zouden kunnen worden ontroofd, zooals wel het geval was met de Duitschers, toen Parijs hun ontgingen dat de prijs ons zou zijn, zoodra de overwinning een feit mocht heeten. Hij onderschatte den ontzaglijken omvang van de taak niet. Niemand zou er aan denken dit nu te doen. Maarde moeilijkheden, waarvoor de vijand is gesteld zijn ons onbekend. Wij weten niet, welke inzinking kan plaatsgrijpen, welke ommekeer wijziging medebrengen. Komt het hiertoe, dan zijn wij klaar, te land en te water en het is even waar als het ooit was, dat het hier aankomt op een stoot die doeltreft. Waarlijk, het is te vroeg om de Dardanellen als een verlies af te schriyven en aan de debet-zijde, als de eenige kwade post, te boeken. Maar ik herhaal, ook al zou het nooit tot het openbreken van deze waterpoort komen, zal de geschiedschrijver der toekomst desniettemin reden hebben te staven, dat de krijgsverrichtingen, die wij er aan ten koste legden, ver-reikende en veelbeteekende gevolgen hadden.

Onze veldtocht in het Westen.

Wat aangaat ons optreden in Frankrijk en Vlaanderen, greep de actie op zóó grooten schaal en zóó vlak bij ons plaats en heeft ons daarbij door de snelle opeenvolging der schokken zóó verbijsterd, dat wij onze gedachten moeten dwingen zich daarvan los te maken, eer het ons kan gelukken, het geheel in onderling verband en verhouding te overzien en de blijvende beteekenis die het voor de geschiedenis zal hebben te waardeeren. Voorzoover het aandeel door de Britsche wapenen inden veldtocht genomen aangaat, kan de volgende schets als over het algemeen juist worden aangemerkt. De campagne begon met nederlagen (eervol en onvermijdelijk, het is waar, maar toch nederlagen) bij Mons op 23 Augustus 1914 en bij Le Cateau drie dagen later. Hierop volgde de overwinning in het Marnegebied (6-11 September), waarvan het leeuwen-aandeel aan onze Fransche wapenbroeders moet worden toegekend en de onbeslist gebleven gevechten van de Aisne (13 September), waarin voor het eerst immobiele stellingen werden ingenomen, wat op een erkentenis van te zijn geslagen van den kant der invallers neerkwam. Hierop volgde de lang aangehouden verbitterde worsteling, op handen en voeten, bij La Bassée (12-13 October) waarin geen resultaat bereikt werd en die eindigde met terugkeer tot gedwongen onbeweeglijkheid. Gelijktijdig woedde de eerste slag bij Iperen (20 October—13 November), waarin de herhaalde pogingen der Duitschers om die plaatste nemen werden gefnuikt en hun zeer zware verliezen werden berokkend. Voor 1914 was dit het laatste treffen, behoudens het bloedig gevecht bij Festubert op 19-21 December, waarin de Britsche wapenen op den eersten dag het onderspit delfden om dit op den volgenden dag, dooreen met succes bekroonden tegen-aanval, weer uitte wisschen.

De veldtocht van 1915 opende met een dure Britsche zege op 10 Maart bij Neuve Chapelle, als gevolg waarvan dit dorp voorgoed in onze handen kwam. Daarop volgde het plaatselijk maar verwoed gevecht om Heuvel No. 60, dat voor het oogenblik ineen volkomen overwinning voor de onzen eindigde, maar naderhand, op 5 Mei, werd gevolgd dooreen verdrijven van de bezetting door de Duitschers, die zich hiertoe van stikgas bedienden. Wij komen nu tot den tweeden slag bij Iperen, die van 22 April tot 24 Mei aanhield, eender grootste slagen inde wereldhistorie, waarin de Duitschers opnieuw faalden in hun hoofddoel, het veroveren van de stad en het doorbreken van onze linie, maar er in slaagden, vier zware stukken en een aantal gevangenen buit te maken, behalve een winst van ongeveer twee mijlen gronds overeen front van 20 mijlen. Men kan er derhalve moeilijk anders van gewagen dan als een Duitsche overwinning. Vóór de slag hier had uitgewoed vond verderop een tweede treffen plaats, de slag van Richebourg (9-24 Mei), beginnende met het bloedig afslaan vaneen Britschen aanval, maar eindigende met het voorgoed vermeesteren van een beduidende strook gronds. Volgt nu de strijd rondom Hooge, die met ongeveer gelijke kansen den heelen zomer door werd gevoerd, waarin de Duitschers op 30 en 31 Juli een belangrijk succes bevochten, terwijl de Britten op 15-16 Juli en op 9 Augustus bepaalde overwinningen mochten behalen.

Ten slotte kwam de slag bij Loos op 25 September, die bij het schrijven dezer regelen nog nauwelijks als geëindigd kan worden beschouwd, maar die ongetwijfeld als een overwinning aan onze zijde, met verovering van grond, het maken van gevangenen en het nemen van kanonnen, moet worden beschouwd.

Ziedaar ineen paar woorden ons sober militair record tot op heden. Men bedenke hierbij, dat de Duitschers gedurende de eerste zes maanden een zeer merkbaar overwicht aan troepen hadden, terwijl zij inde tweede helft, ook toen de desbetreffende cijfers meer gelijk waren geworden, een nog meer voelbaar overwicht genoten in geschut en ammunitie. Door de schitterende krachtsinspanning der Geallieerden zijn nu de getallen in het westelijk theater van den oorlog in ons voordeel en zijn wij, wat ammunitie aangaat, zeker op één lijn met den vijand. Wat mogen wij, bij zulk een staat van zaken, niet van de toekomst hopen ?

Wij deden ons deel.

Niet alleen hebben wij onszelven niets te wijten, maar er zou—en zulks in beduidende mate—aanleiding bestaan, onszelven geluk te wenschen met wat wij, toen het eenmaal tot vechten kwam, hebben gepraesteerd; ook staan wij, naar het mij wil voorkomen, aan merkwaardig weinig flaters schuldig, vooraf begaan. Dank zij de besliste houding door McKenna in zake de acht groote slagschepen aangenomen en de stuwkracht die, inde jaren onmiddelijk aan den Oorlog voorafgaande, van Churchill uitging, was onze Navy als nimmer tevoren voor de uiterste krachtsinspanning klaar. Van de vier legercorpsen, die het maximum waren dat wij ooit droomden uit het Rijk te zullen zenden, waren er twee-en-een half tijdig genoeg gereed om den eersten schok te doorstaan en de rest volgde later. Wij deden ons deel, zooals wij beloofden, het te zullen doen en wij wonnen het spel, voorzoover de stand ervan door de winst-enverliesrekening, waarin wij zei ven tegenover Duitschland staan, wordt uitgewezen. Indien McKenna en Churchill ons te water geducht maakten, komt aan Haldane de eer toe, het wapen te hebben gesmeed, dat ons te land zoo uitnemend te pas is gekomen. De Britsche militaire machine, zooals wij (en de Duitschers !) ze thans kennen, het voortreffelijke Territoriale Leger, het Officers' Training Corps (dat zulke onmisbare diensten bewees), het omscheppen van de Expeditionaire Macht ineen tastbare werkelijkheid — zij alle dankten het aanzijn aan zijn helderen en vooruitzienden geest. Wanneer men zich zijn onbezweken verdediging van de Territorials te binnen brengt, de schimpscheuten, waarvan hijzelf zoowel als zij tot het mikpunt werden gemaakt, het hoongelach waarmee destijds zijn verzekering werd begroet dat zij, mocht het tot oorlog komen, tijdig, alvorens het veld te kiezen, tot goede troepen zouden kunnen worden gedrild — en men dan ziet, hoe volkomen zijne voorzegging zich verwezenlijkt heeft, vraagt men zich in verbazing af, waarvan men meer moet opzien, van zijn profetischen blik of van de ondankbaarheid en ontaarding, waaraan zoovelen zijner landgenooten zich laten kennen. Het nageslacht zal, ik ben er zeker van, aan Lord Haldane recht doen wedervaren als eender redders van het vaderland.

Sinds het uitbreken van den oorlog zijn wij al bijzonder gelukkig geweest inde mannen die ons leidden. Indien men de roemrijke bladzijden van Engeland's geschiedboek teruggaat, zoekt men tevergeefs naar een man, zóó bij uitstek voor de hoofdleiding in zulk een oorlog geschikt, van nature zoowel als door wat hij heeft meegemaakt, als Lord Kitchener. Zijn koel, mathematisch verstand, zijn gave om zijne gedachten inde termen te gieten, die in het jaar volgend op dat wat vóór ons ligt gangbaar zullen zijn, zijn taaie, voor niets wijkende wilskracht, zijn vrij zijn van politieke ambitie —al deze hoedanigheden stempelen hem tot den idealen voorganger in zulkeen oorlog. En welkeen medewerker heeft hij niet in Lloyd George, die juist voorziet in datgene, waarin de soldaat tekortschiet: de aanraking met de democratie, de gave van het woord, dat in vlam zet, de intieme bekendheid met den practischen kant van Engeland's volksbestaan! Met mannen van dit gehalte aan het hoofdkantoor en met onze aanvoerders te water en te land, in een neergaande lijn, die met een Jellicoe, een French opent, kunnen wijde toekomst ongetwijfeld met vertrouwen tegemoet gaan. Onze moeilijkheden kwamen in werkelijkheid niet zoozeer uit eigen tekortschieten voort als wel uit het feit, dat de verdekte voorbereidingen der Centrale Mogendheden hen voor zekere periode te land geduchter maakten dan hun buren. Het verschil in weermacht hierdoor ontstaan moet door ons worden aangevuld. Dooreen wonder van organisatie en nationale geestdrift zullen wij in deze taak slagen.

Onredelijke zwaartillendheid.

Het verderfelijke van dezen onredelijk zwaartillenden kijk op den toestand is dat hij de mannen neerslachtig maakt, die, hoezeer zij zich bewust zijn van hun best te doen, gaan denken dat goed werk en slecht werk bij slot van rekening op hetzelfde neerkomen. Ook drukt hij het publiek neer en brengt er de menschen toe te gelooven, dat alles verkeerd loopt, terwijl bijna alles naar wensch gaat. De praestatiën en het bestier der Marine zijn gelukkig zoo goed als vuurproef gebleken tegen deze af brekers—neem echter, als een voorbeeld, dit voortdurend opnieuw schermen met een phrase als : "Het gewurm van het Departement van Oorlog" (The muddling of the War Office)! Het buitengewoon voor haar taak berekend zijn van onze War Office is juist een van de groote verrassingen van den oorlog. Was het aan het "wurmen," toen het de Expeditionaire Macht het Kanaal overzond, met zóó groote snelheid en zóó volledig, met een commissariaat, over welks ongeëvenaardheid allen het eens zijn en voorzien vaneen transportdienst en een geneeskundigen dienst, die onze Bondgenooten ons terecht benijden? Wij spreken met waardeering van de tienvoudige uitbreiding van ons leger, maar zelfs een Lord Kitchener brengt haar niet ineen vloek en een zucht tot stand. Het was het hard werken en het groot organiseerend talent van de War Office, die haar mogelijk maakten, een bureau dat inden loop vaneen enkel jaar zijn taak vertiendubbeld zag.

Wat de behoefte aan ammunitie aangaat, zij drong zich plotseling aan ons allen op, zooals zij voor de geheele wereld een verassing was; ook is het van algemeene bekendheid dat de vertraging inden aanmaak van springstoffen van hooge capaciteit (high explosives) aan economische redenen waste wijten en niet aan tekortkomingen der administratie. Vrijhandel heeft ongetwijfeld vele voordeelen, maar zij hebben schaduwzijden, die er niet vanaf te scheiden zijn en indien gij van anderen afhangt voor de voorziening in onmisbare zaken, in plaats van er tijdig voor te hebben gewaakt, dat ze in het eigen land werden voortgebracht—zal een crisis als welke wij met succes te boven kwamen tot de gebeurlijkheden moeten behooren.

Wij volgen den loop der gebeurtenissen van ochtend tot ochtend en vaak ziet het er inden ochtend donker uit. Maarde geschiedenis, zooals zij later zal luiden, klinkt niet aldus. Geen enkele draaikolk of tegenstroom ontgaat ons, maarde man van de toekomst zal alleen oog hebben voor de algemeene richting van den stroom. Hier bestaat geen aanleiding tot zwaartillendheid, eer hebben wij goede reden op de knieën te gaan en de Macht, in wier handen ons lot rust, te danken voor het opvallend bewijs, dat Brittanje nog het oude koele hoofd heeft om de dingen uitte denken en den ouden sterken arm om toe te slaan.


Source





  • Acknowledgement: Rembrandt Kalkhoven.